First published in Tertio on 15th of June, 2016 |

“Kerken blijven zelfs na een herbestemming meer dan louter gebouwen. Sacrale stenen laten altijd een  ‘heilig residu’  na”, stellen Birgit Meyer en Daan Beekers. Beide academici (Universiteit Utrecht) onderbouwen met hun onderzoek naar  “iconische religie”  de publiekstentoonstelling The Urban Sacred in Amsterdam. 

“Niets blijft duren/ niet de vuren/ niet de muren…” Deze beginregels van Gilbert Coghes beroemde gedicht blijken perfect toepasbaar op het gangbare discours over religie in grote West-Europese steden. Het geloofsvuur heet er uit te doven en tal van godshuizen krijgen een alternatieve functie. “De realiteit blijkt een stuk complexer”, nuanceert hoogleraar Birgit Meyer. Deze cultureel antropologe en religiewetenschapster heeft als een van de drijvende krachten achter het internationale onderzoeksproject Iconic religion uiteenlopende materiële manifestaties van het religieuze onderzocht. “In Amsterdam, Berlijn en Londen vormen gebedshuizen, typische kledij en andere zichtbare tekenen van geloof (zie ook kader, nvdr) vaste onderdelen van de omgeving. Wel springen uitingen van nieuwe religies meer in het oog dan vertrouwde”, onderstreept ze. “Zonder noodzakelijk daarop te focussen, valt de blik van een stedeling op moskeeën, hindoetempels, hoofddoeken of affiches van evenementen waar gelovigen elkaar treffen. Toch miskennen onderzoekers deze evidentie. Onder invloed van de secularisatiethese redeneren ze veeleer in abstracte termen over ontkerkelijking. Concrete vormen waarin het heilige zich – vroeger of nu – kenbaar maakt, blijven hierdoor buiten beeld.”

 

Herinnering leeft voort

“Ons onderzoeksteam hoopt de aandacht voor sacrale stenen en dito tekens bij het grote publiek aan te wakkeren met een afgeleide tentoonstelling die in de drie genoemde steden loopt”, vervolgt Meyer. “Kerksluitingen hebben we daarbij beslist gethematiseerd, al vormt dat fenomeen slechts een deel van het grotere plaatje. Wanneer een protestantse of katholieke kerk de deuren sluit, is zoiets niet uitsluitend een verhaal van teloorgang. Geregeld nemen andere geloofsgemeenschappen die plaats in. En opvallend, nakende herbestemmingen leiden vaak tot een herwaardering: zodra een sluiting of sloop dreigt, vinden burgers hun kerken plots waardevol ‘religieus erfgoed’. In een context van ontkerkelijking, secularisatie en de opkomst van niet-christelijke tradities bezinnen ze zich dan over hun vertrouwde kerken. Daar hebben hun grootouders en ouders nog de sleutelmomenten in het bestaan beleefd, van trouwen tot rouwen. Nu die gebouwen voor een groeiende groep geen deel meer uitmaken van de levende traditie, blijft toch de herinnering voortleven, waardoor hun maatschappelijke rol allerminst is uitgespeeld.”

 

Stenen weerspiegelen
Voor Meyers collega Daan Beekers zijn de sacrale stenen zodoende spiegels voor culturele en religieuze veranderingen. Hij heeft zich als postdoctoraal onderzoeker binnen het Iconic religion-project gebogen over Amsterdamse kerken die herbestemd zijn en ziet in dergelijke (ombouw)operaties tegelijk de toenemende culturele diversiteit en verschillende opinies over de traditie weerspiegeld.  “Mijn voornaamste bevinding is dat de complete christelijke voorgeschiedenis van een plek moeilijk uitwisbaar is”, klinkt het. “Bij profane en sacrale herbestemming – als ofwel andersoortige christelijke kerk of moskee – resten steevast zichtbare tekenen. Die variëren van afbeeldingen, ornamenten tot meer structurele elementen in de architectuur. Ook de sfeer blijft naar verluidt bijzonder; na een ontwijding vertellen respondenten mij hoe in hun beleving iets sacraals achterblijft. Een fenomeen dat ik het  ‘heilige residu’ noem.”

 

Ondubbelzinnige identiteit
“Deze residuele religieuze laag vormt meer dan eens een grond voor conflicten”, vervolgt Beekers. “Zo is discussie ontstaan rond de Chassé-kerk, die de huidige eigenaar in een danscentrum heeft omgevormd. Daartoe zijn kruisen en religieuze symbolen weggenomen of -geplamuurd, zoals de parochie vooraf contractueel heeft bedongen. Tijdens dat transformatieproces is de koper evenwel emotioneel geraakt door een mooie mozaïek. In zijn ogen is dat stuk bijzonder en inspireert het mogelijk de jonge dansers. Het element uit een verleden dat hij duidelijk waardeert, is voor sommige oud-parochianen evenwel uitermate pijnlijk, door de verwijzing naar kerkelijk leven dat op deze plek is verdwenen. Van een dergelijke tegenstelling blijkt – voorbij deze casus – meer algemeen sprake, met een verrassende opdeling tussen kerkelijke en profane standpunten. Zo eist net de katholieke kerk soms dat religieuze symboliek verdwijnt. Deze houding is ingegeven door haar verlangen een duidelijk onderscheid aan te brengen tussen kerkgebouwen die wel en zij die niet als kerk in gebruik zijn. Een kwestie van haar katholieke identiteit ondubbelzinnig te bewaren in de openbare ruimte.”

 

Met liefde gebouwd

Een ander markant voorbeeld illustreert volgens de onderzoeker hoe een transformatie ook tot relatieve tevredenheid kan verlopen.  “Sinds de voormalige Sint-Ignatiuskerk aan de Amsterdamse Rozengracht in 1981 als moskee werd ingericht, hebben plaatselijke katholieken met wie ik heb gesproken die invulling minder ontheiligend genoemd dan het vorige hergebruik – als tapijthal”, besluit hij. “Ondanks groepjes gelovigen die zich destijds in gebed hebben verzet tegen deze herbestemming, achten velen het wel passend. Hun kerk van weleer blijft toch een huis van God. En ruim dertig jaar later hebben moslims aldaar nog altijd aandacht voor de christelijke symboliek van het oord. Een zegsman van de Fatih-moskee ervaart er een bijzondere sfeer, wijst op een zekere spirituele geladenheid. De liefde waarmee het gebouw destijds is opgetrokken, draagt daaraan naar zijn mening bij.”